Olympia, of het spoorloze lichaam van Johan Pas (2001)

OLYMPIA, of het spoorloze lichaam

Grote woorden genereren veel betekenissen. Zo kan de naam Olympia, naargelang de context, associaties oproepen met de Olympische spelen en de gelijknamige Riefenstahl-documentaire uit 1936, met de legendarische concertzaal in Parijs of met het recente afslankingsplan van Opel-België.

Kunstliefhebbers denken wellicht eerder aan Eduard Manets scandaleuze schilderij uit 1863, terwijl kantoorbedienden bij het horen van de naam een respectabel merk van schrijfmachines voor ogen zien. In de context van het  recente kunstintegratieproject van Pierre Mertens vormt die laatste associatie het vertrekpunt.

Tijdens een terreinverkenning ter voorbereiding van dit project, stoot de kunstenaar in een opslagruimte van de oude hogeschool op een zorgvuldig bewaarde verzameling afgeschreven schrijfmachines. Een van zijn eerste ingrepen in het pas afgewerkte gebouw bestaat erin het rek met de stofvrij ingepakte toestellen over te hevelen naar de nagelnieuwe bibliotheekruimte.  De gedateerde apparaten, ooit toonbeelden van techniek en vooruitgang, krijgen door deze nieuwe context een nieuwe betekenis en een nieuw leven. Als een archeologische verwijzing naar andere tijden en pre-digitale technieken, speelt dit ready-made stilleven met brio de rol van hedendaags vanitas -symbool. De weerbarstige, fysieke aanwezigheid van deze verstilde instrumenten contrasteert met de dynamische, immateriële informatiestromen van het huidige informatietijdperk.

Toch blijkt ook de link met Manet hier niet zo vergezocht. Toen deze zijn Olympia exposeerde, veroorzaakte de naaktvoorstelling een waar schandaal.

Manets eigenzinnige combinatie van de eeuwenoude en eerbiedwaardige Venus -thematiek met de representatie van een moderne en herkenbare prostituee, resulteerde in een artistieke kortsluiting. De onverbloemde lichamelijkheid van Victorine Meurent, Manets model, bleek de burgerij een doorn in het oog. De botsende referentiekaders van geïdealiseerde traditie en rauwe realiteit  zorgden voor verwarring en irritatie. Door deze verstorende werking verkreeg de schilder – tegen wil en dank – de status van

modernistische pionier.

Manets provocerende confrontatie van artificieel idealisme met een natuurlijk realisme vertoont een interessante analogie met Pierre Mertens’ belangstelling voor het spanningsveld tussen het virtuele en het fysieke.

Maar in tegenstelling tot de 19de – eeuwse, klassiek gevormde burger die niet klaar was voor Manets fysieke naturalisme, worstelen wij op onze beurt met de teloorgang van het fysieke en de opmars van het artificieel-virtuele. In Manets tijd bestond het moderne er net in het reële toe te laten in het kunstmatige. Vandaag kenmerkt het eigentijdse zich echter door de infiltratie van het artificiële in onze fysieke werkelijkheidsbeleving.

Deze omkering is misschien wel een essentieel kenmerk van het postmodernisme.

Niet enkel onze relatie ten opzichte van het fysieke is aan veranderingen onderhevig, ook de perceptie van de publieke ruimte is in volle evolutie. Terwijl de stad als publieke ruimte in volle expansie was, trokken Manet, Monet en andere pioniers van de avant-garde zich terug uit de openbare ruimte en ontwierpen zij hun eigen werkterrein van alternatieve groeperingen en salons. De straten en pleinen van de 19de – eeuwse metropolen werden overgelaten aan de academici en bezaaid met standbeelden en monumenten. Bronzen burgers en marmeren maagden belichaamden de burgerlijke idealen van techniek en vooruitgang. Vandaag vertoont de ervaring van, en de kunst in de publieke omgeving een tegenovergestelde beweging. Enerzijds wordt de publieke ruimte uitgebreid tot het niet-fysieke, zoals de steeds verder uitdeinende ruimte van het World Wide Web. Anderzijds verhouden ook hedendaagse kunstenaars zich anders tot opdrachten in de openbare omgeving.

De aanpak van Pierre Mertens is in dat opzicht exemplarisch. Zo opteerde hij bij dit kunstproject bewust niet voor een centraal geplaatste, visueel opvallende, materiële sculptuur, maar ontwikkelde hij gedurende meer dan een jaar een perifeer parcours met een tiental ingrepen. De functie van de hogeschool als sociale en communicatieve ruimte vormt daarbij een rode draad. Mertens’ interventies verweven zich met de uiteenlopende wijzen waarop studenten en docenten het gebouw doorkruisen en gebruiken. In tegenstelling tot traditionele realisaties in de openbare ruimte, vormen

Mertens’  bijdragen geen leestekens, maar accenten bij de lectuur ervan.

Tegelijkertijd biedt de kunstenaar een inventaris van traditionele en actuele communicatiestrategieën. Geschreven en gesproken woorden, statische en dynamische beelden, objets en images trouvés, digitaal geselecteerde en gemanipuleerde foto’s, een screensaver en een publieke chatbox als digitaal prikbord vormen de heterogene onderdelen van een subtiel netwerk van betekenissen. Daarbij vormt de spanning tussen de gewaarwordingen van het individu en de krachten van de massa een inhoudelijke leidraad. De neerslag van het hele integratieproject in een virtuele wandeling, raadpleegbaar op de bijgevoegde CR-rom of via het net, vormt een primeur. Vanuit zijn bureaustoel verplaatst de virtuele bezoeker zich doorheen het verlaten

Plantijngebouw. Moeiteloos, geruisloos en vooral spoorloos. Als een spook.

Johan Pas